Skip to main content

Iedereen weet het beter

‘Moeite met wiskunde heeft niets met dyslexie te maken,’ stelt een collega vastberaden vast. ‘Je kunt het of je kunt het niet.’
Haar dyslectische dochter op het VWO munt uit in de exacte vakken en moet alle zeilen bijzetten bij de talen; een klassiek voorbeeld van dyslexie. DUS geldt dat voor alle anderen met dyslexie….ja toch?

‘Hoger dan VMBO kom je niet met dyslexie,’ poneert een andere collega al even resoluut. Zijn dyslectische zoon – op veel fronten toch heel intelligent, dat moet zelfs de vader toegeven – redt het niet op het VMBO vanwege het vak Engels. ‘Je hebt overal Engels voor nodig en het lukt je niet dat te leren, als je dyslexie hebt.’ Dat is DUS gewoon zo.….ja toch?

Vervolgens krijg ik een verwachtingsvolle blik toegeworpen. Of ik maar wil instemmen.
Ik haal diep adem en vertel hen van die dyslectische architect die de eerste drie jaar in het voortgezet onderwijs weinig van wiskunde begreep. Pas in jaar vier – toen hij een andere wiskundedocent kreeg – zag hij het licht: het was allemaal veel eenvoudiger dan die vorige docent vertelde!

Ik vertel hen ook over die docent Engels die na een scholing over dyslexie wachtte tot zijn collega’s weg waren en toen schoorvoetend bekende, dat hij wel erg veel van de behandelde dyslectische kenmerken bij zichzelf had herkend. En dat hem nu ineens duidelijk werd waarom hij in zijn studie zoveel moeite met bepaalde tentamens had gehad. En dat hij nu wel begreep, waarom de dyslectische leerlingen zo graag naar zijn bijles kwamen.

Halverwege mijn verhaal zie ik mijn gehoor al afdwalen; de bevestiging die ze zo graag willen horen, komt maar niet.
Het is lastig als je te maken hebt met mensen die niets van dyslexie weten, maar het is nog véél lastiger als je te maken krijgt met mensen die iets weten en op grond daarvan vaststaande conclusie trekken. Wat is het toch, dat mensen zo graag denken, dat ze HET allemaal al weten?

 

Ik weet niets.

Ja, ik weet iets over taal en taalverwerving, ik weet iets over dyslexie, ik weet iets over de vele, vele werkwijzen en oplossingen die studenten met dyslexie hebben ontwikkeld. Maar over die individuele dyslectische student die zich met een vraag bij de Helpdesk Dyslexie meldt, weet ik helemaal niets. Dat lege plaatje ga ik samen met die student invullen.

Allereerst ga ik na, wat de drive, de passie, van de student is voor het vak van zijn keuze. Voorbeeld: die dyslectische studente aan een lerarenopleiding Engels, halverwege haar tweede jaar.

Ik stel vragen als:

  • Engels lijkt me niet het gemakkelijkste vak om te kiezen als je dyslexie hebt, klopt dat?’
  • Waarom ben je nou juist Engels gaan studeren?
  • Ben je nog steeds tevreden met je studiekeuze?
  • Vind je het nog steeds een leuk vak?
  • Hoe vond je het om Engelse les te geven in de stage?

Als bij geen van deze vragen de ogen gaan stralen, dan is het zaak om te vragen of de student al heeft gedacht aan een andere studiekeuze. (Vaak is dat zo).
Als er bij één van deze vragen lichtjes in de ogen verschijnen, dan kijk ik vervolgens naar mogelijkheden en moeilijkheden (in die volgorde!) via vragen als:

  • Wat gaat er tot nu toe goed?
  • Welke vakken heb je gehaald?

Zo zet de student voor zichzelf en voor mij op een rijtje welke leerinhouden, werkwijzen en toetsvormen geen probleem zijn.

Vervolgens inventariseer ik:

  • Welke vakken heb je niet gehaald?
  • Kun je per vak aangeven, wat de reden is dat je het niet hebt gehaald?
  • Dit laat ik de student zoveel mogelijk zelf analyseren. Ik doe pas suggesties wanneer dat niet lukt:
  • Was er voldoende tijd om het tentamen voor te bereiden;
  • Was er tijdgebrek tijdens het tentamen;
  • Is de leerstof lastig;
  • is de leerstof begrijpelijk, maar vormt de toetsvorm een barrière?

Via deze stappen ontstaat een steeds duidelijker beeld van de aspecten waaraan gewerkt kan worden.

 

Ideeën voor oplossingen komen vaak:

  • als er inzicht is in waar het probleem ligt en wat het met dyslexie te maken heeft;
  • als er inzicht is in het belang van het vak dat zo moeilijk is.

Voor de studente Engels uit het voorbeeld was Engels haar tweede taal, dat ze net zo goed beheerste als het Nederlands. Lesgeven vond ze heerlijk om te doen. Ze vond de opleiding niet gemakkelijk, maar haalde – vaak met herkansingen – toch altijd wel haar punten binnen de gestelde termijn. Daar zaten geen problemen.
Wat ze maar niet haalde was het vak fonetiek. Bij fonetiek schrijf je de woorden niet in letters op, maar je noteert de klanken via een apart notatiesysteem. Dat notatiesysteem is veel uitgebreider dan ons alfabet.
Ze kon niet begrijpen hoe andere studenten een tentamen fonetiek konden leren.

Voor haar was het belangrijk te weten, dat moeite met de klank-tekenkoppeling zo ongeveer de essentie is van dyslexie en dat het aanleren van deze klanknotatie voor haar dus extra tijd en heel veel oefening zou kosten. Zichzelf hierin vergelijken met studenten zonder dyslexie had niet zoveel zin.

We keken naar de systematiek in de klanknotatie en ineens viel bij haar het kwartje: ‘Dit is hetzelfde als noten leren bij muziek! Het is de melodie van de taal! Dit kan me helpen mijn accent te verbeteren!’
Ze haalde het tentamen met een acht.
Zelf zou ik het niet hebben kunnen bedenken. Daarom is het zo fijn om niet alles al te weten. Dat geeft ruimte voor wonderen!

 

Nel Hofmeester, 21 augustus 2007

Font
Off On
Size
revert
Content
Color
revert
Links
Color
revert