Skip to main content

Vijf dingen die je moet weten over dyslexie

 

1 Dyslexie is een andere manier van met informatie omgaan

Hoe je informatie begrijpelijk maakt voor jezelf en hoe je het opslaat in je geheugen is een onbewust proces. Het gaat vanzelf. En iedereen denkt dat anderen het op dezelfde manier doen. Niets is minder waar en dat kan zorgen voor diepgaand onbegrip tussen mensen.
Bij dyslexie gaat het vaak om beelddenken of conceptueel denken: denken via plaatjes, beelden of filmpjes in je hoofd die soms razendsnel leiden tot een idee, een conclusie, een ontwerp. Oplossingen vóór je zien, terwijl anderen nog over het probleem praten. Denken vanuit het geheel, het systeem, het overzicht, dat zó duidelijk in je hoofd zit, dat het eigenlijk niet te begrijpen is, dat anderen dat niet zien.

Voor die anderen moet je dat overzicht, die oplossing, dat ontwerp in woorden beschrijven.
Je bent continue aan het vertalen van het beeld in je hoofd naar woorden. En dat is lastig, want taal is niet je sterkste kant. Je kent de woorden wel en je gebruikt ze vaak genoeg, maar het is altijd de vraag of je ze op het juiste moment kunt ophalen uit je geheugen.
Daarbij mag je niet beginnen bij wat jou het meest interessant of ingewikkeld lijkt, maar moet je vertellen vanaf het chronologische begin, anders kan de luisteraar het niet volgen en zegt dat je chaotisch bent.

De meeste mensen redeneren vanuit de eigen denkstijl en realiseren zich niet hoe diepgaand de verschillen kunnen zijn. Binnen gezinnen en onderwijssituaties wordt de dyslectische beelddenker wel herkend, maar gezien als een uitzondering die voor zijn/haar eigen bestwil gecorrigeerd moet worden. Wanneer dat niet lukt, wordt het dyslectische denken beschouwd als een stoornis.
Wat deze gedachtegang eigenlijk inhoudt is: er is één standaardmanier van met informatie omgaan en daar heb je uitzonderingen op. Wanneer je echter alle uitzonderingen bij elkaar optelt, zijn er waarschijnlijk net zoveel  ‘afwijkingen’ als ‘normalen’…. Tijd dus om dit oude standpunt te herzien.

 

2 Het standaardbrein bestaat niet!

In zijn boek ‘Neurodiversity’ stelt Thomas Armstrong dat hoe meer we weten van dyslexie, AD(H)D en autisme, hoe duidelijker wordt dat het standaardbrein niet bestaat. Zoals we biodiversiteit, culturele en raciale diversiteit kennen, zo is er ook sprake van neurodiversiteit. Diversiteit in breinen is net zo verrijkend als biodiversiteit en is waarschijnlijk van cruciaal belang voor het overleven van de mens als soort.

Eén van de goed beschreven verschillen in informatieverwerking is het verschil in beelddenken en begripsdenken. Niet iedere beelddenker heeft het probleem met taal dat mensen met dyslexie hebben, maar vrijwel iedereen met dyslexie herkent zich in mindere of meerdere mate in de beschrijving van het beelddenken. Dat geldt trouwens ook voor mensen met AD(H)D en/of uit het autistisch spectrum. (Alle combinaties zijn mogelijk, weten we uit de praktijk!)
Studenten met dyslexie zijn vaak erg verbaasd wanneer ik hen vraag of ze bovenstaande kenmerken herkennen: ‘Hoe weet u dit van mij?’ Ze zijn enorm opgelucht als ze horen dat dit bij dyslexie hoort. Wanneer we daarna gaan kijken hoe ze het beelddenken kunnen inzetten bij het studeren hoor ik nog weleens: ‘Ja, zo wordt het veel gemakkelijker!’ Met andere woorden: ze hebben altijd op de moeilijke manier gestudeerd!

Sommige wetenschappers verzetten zich tegen het concept van beelddenken en verschillen in informatieverschillen met als argument dat het niet overtuigend is bewezen. Het is een erg gemakzuchtig argument.
Wat wél is bewezen, is dat het huidige onderwijs voor een groot aantal leerlingen en studenten niet helemaal goed en soms helemaal niet goed werkt. Onderwijsinstellingen adverteren met ‘aansluiten bij de leerling’ en met termen als ‘maatwerk’, maar veel komt daar in de praktijk niet van terecht. Het zou geweldig zijn als wetenschappers daar een handje bij zouden helpen. Dan kunnen ze niet meer om de verschillen heen!

 

3 Als je het niet voor je kunt zien, dan weet je het niet…….

Wat moet je je nu voorstellen bij die verschillen? Voor de begripsdenkers noem ik hier een aantal belangrijke publicaties. Voor beelddenkers volgt daaronder een schemaatje.
Maria Krabbe en Nel Ojemann beschreven het verschil tussen beelddenkers en begripsdenkers, de Canadees Paivio deed onderzoek naar verbalizers en visualizers in zijn Dual Coding Theory en het boek van Sjan Verhoeven en Gertrudie Boersen gaat over conceptuele en lijndenkers. In steeds meer publicaties worden de verschillen helderder en duidelijker beschreven.

Beelddenkers denken

ü  in beelden, gebeurtenissen en handelingen

ü  minimaal 60% in beelden of symbolen

ü  vanuit het geheel

ü  beelden zijn gedachten.

ü  ‘Als je het niet voor je kunt zien…..

weet je het niet!’

 

Taaldenkers denken

ü  in woorden en begrippen.

 

ü  minder dan 40% in beelden.

 

ü  in stappen van begin naar eind

ü  beelden ondersteunen gedachten.

ü  ‘Als je het niet kunt zeggen…….

weet je het niet!’ (Ockels 1993)

 

Sterk in:

ü  overzicht, inzicht hebben.

ü  snel denken.

ü  originele oplossingen bedenken.

ü  verbanden zien met verwante onderwerpen

 

 

Sterk in:

ü  de ordening in het geheel zien.

ü  gedachten snel kunnen formuleren.

ü  gemakkelijk kunnen samenwerken.

ü  zich aan het onderwerp en de opdracht houden.

 

Eind 2015 schreef professor doctor Kees van den Bos (inmiddels met emeritaat) het overzichtsartikel ‘Beelddenken en verbaal denken: begripsbelang en operationalisering.’

 

4 Het onderwijs gaat uit van begripsdenken

De meeste volwassenen met dyslexie denken niet met veel plezier aan school terug. En nog steeds hebben leerlingen en studenten met dyslexie vaak het gevoel dat ze zich door een verstikkende rijstebrijberg moeten worstelen. Het huidige onderwijssysteem is gebaseerd op de leerstijl van talige begripsdenkers. Wie zich daar niet aan kan aanpassen heeft een probleem.
Op de basisschool leren derdegroepers op hetzelfde moment op dezelfde manier lezen en schrijven. Het maakt niet uit of je daar qua taal- en fonologische ontwikkeling aan toe bent of dat een andere aanpak misschien beter bij je past. Ook het tempo waarin je dit moet leren is vastgelegd. Voldoe je daar niet aan, dan loop je achter.

Originaliteit bewaar je maar voor het speelkwartier en ook al heb je snel je antwoorden op vragen, niemand merkt het, want je hebt tijd nodig om je antwoord te formuleren. Dat gaat niet zo snel en niet zo gemakkelijk als de kinderen die meer in woorden en begrippen denken en daarmee hun antwoord klaar hebben als hun denkproces is afgerond.
Zo gaat het je hele onderwijsperiode door. Begrip vind je alleen als er sprake is van een dyslexieverklaring en dan nog niet eens altijd en bij iedereen. (‘Vroeger had niemand dyslexie, let gewoon beter op, je bent slim genoeg’ – ja, die docenten lopen helaas nog steeds rond.)
Alles gaat via papier: uitleg, oefenen en toetsing. En als je het niet goed op papier zet, ja, dan heb je het toch niet goed begrepen…..!
Door deze houding van het onderwijs presteren veel mensen met dyslexie onder hun niveau. Geen wenselijke situatie, niet alleen voor henzelf, maar voor de hele samenleving!

 

5 Sterke kanten worden verwaarloosd

We komen volwassenen met dyslexie tegen in alle mogelijke beroepen. In hun boek ‘The Dyslexic Advantage’ daagt het echtpaar Eide en Eide de lezer uit tot het volgende experiment:
“Wanneer je de volgende keer een ongewoon goede ontwerper, technicus, timmerman, loodgieter, ondernemer, chirurg, orthodontist, kunstenaar, kapitein, ICT-er of iemand uit een ander ‘dyslexie-rijk’ vakgebied tegenkomt, vraag dan of die persoon zelf of iemand in de naaste familie, dyslexie heeft, dan wel problemen had om te leren lezen, schrijven en spellen. We willen er dollars om verwedden dat die persoon ‘ja’ zegt, zo sterk is die relatie.”

Op school worden leerlingen met dyslexie echter vooral geconfronteerd met wat ze NIET kunnen. Naar hun sterke kanten wordt niet erg gekeken. Studenten kunnen dan wel later bijvoorbeeld wiskunde of natuurkunde gaan studeren, maar ze zien dat niet per se als een sterke kant. Ze vinden het ‘gewoon’ dat ze dat allemaal kunnen. Als volwassene zeggen ze ‘dat ze maar wat aanrommelen’. Ze weten dat ze daar ver mee zijn gekomen, maar echt vertrouwen in hun kwaliteiten doen ze niet.

Een vaak gehoorde opmerking – goed bedoeld overigens – bij een leerling met dyslexie die goed is in een bepaald vak is: ‘dat hij of zij compenseert voor het taalprobleem.’
Hiermee worden de zaken op zijn kop gezet.
Ikzelf studeerde Nederlands, maar niemand heeft ooit gesuggereerd dat ik dat deed ter compensatie van mijn onvermogen tot rekenen en wiskunde, mijn twee linkerhanden of mijn treurigmakende tekenkwaliteiten. Wat ik deed was mijn kwaliteiten volgen, daar was ik voor gemotiveerd, daar had ik plezier in en daar kon ik in schitteren.
Dit wezenlijke leerplezier neem je mensen af door te denken in termen als compensatie en door hun sterke kanten te verwaarlozen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Het dyslectische brein is voor andere taken georganiseerd dan voor taal, organisatie en planning. Wat die kwaliteiten zijn, verschilt met de sterke kanten van de persoon. Op school zouden die sterke kanten moeten worden ontdekt en aangemoedigd. Zo ontwikkelt een leerling kennis en vaardigheden op een vertrouwd terrein. Het brein en het zelfvertrouwen ontwikkelen mee en vormen een stevige basis wanneer het leren hanteren van geschreven taal, organisatie en planning nodig blijkt.

Laat dyslectische kinderen en (jong-)volwassenen maar eens over nadenken over een schoolsysteem dat hieraan voldoet!.

 

Genoemde literatuur

2010    Thomas Armstrong Neurodiversity – Discovering the Extraordinary Gifts of Autism, ADHD, Dyslexia, and Other Brain Differences. Da Cap Press, Member of the Perseus Book Group. ISBN 978-0-7382-1354-5.

2012    Sjan Verhoeven en Gertrudie Boersen Dyslexie: stoornis of intelligentie! Faalangst en prestatiedrang omzetten in succes. Apeldoorn/Antwerpen Garant Uitgevers. ISBN 978 90 8575 0499

Nel Hofmeester, 2016

Font
Off On
Size
revert
Content
Color
revert
Links
Color
revert